Een nieuwe baan, een derde kind of een ander huis. Aan alles raken we gewend. Maar bij geld ligt dit ingewikkelder. Bedragen inschatten en de waarde van iets bepalen blijft moeilijk, hoe vaak je het ook doet. Daarom gebruiken we – meestal onbewust – rekentrucjes in ons hoofd om prijzen en waarden te beoordelen. Dat lijkt aardig te werken, totdat een rekeneenheid, de omstandigheden of je vergelijkingsmateriaal verandert. Dan raakt je gevoel voor waarde verward. Dat heet geldillusie. Door geldillusie verschilt de waarde die je toekent aan een euro per tijdperk, situatie en persoon. Stel, je stopt een 20 eurobiljet in je bureaula. Twintig jaar later haal je het er weer uit. Vrijwel zeker is de koopkracht ervan geslonken. Maar hoeveel? Dat hangt af van inflatie. Als die gemiddeld 2,5 procent per jaar zou zijn, dan is de koopkracht van je biljet na twintig jaar nog 12,05 euro. Valt dat je mee of tegen? In beide gevallen lijd je, zoals vrijwel elk mens, aan geldillusie.
Een beroemd voorbeeld van geldillusie publiceerden de gedragseconomen Eldar Shafir en Richard Thaler. Zij lieten proefpersonen zich voorstellen een kist goede Bordeaux uit 1982 te hebben gekocht voor 20 dollar per fles. Twee decennia later doet zo’n fles 75 dollar. De proefpersoon besluit één fles leeg te drinken. Hoe duur voelt dat? Het bleek dat een op de vijf proefpersonen vond dat de leeggedronken fles 75 dollar waard was. Voor 30 procent voelde de fles gratis, ‘want het geld was toch al uitgegeven’. En een kwart van de ondervraagden had het gevoel 55 dollar te hebben bespaard. Dit lijkt geestig, maar is slecht nieuws, want als je niet weet wat iets écht waard is, koers je met zekerheid af op kostbare miskopen, verkeerde beleggingen en mogelijk zelfs oplichting of schulden.
We zijn allemaal eurobijziend. Zo zie je euro’s weer scherp!